Concurrentie op alle fronten

« Baaren » met 3 schilden

Met de ondergang van het Romeinse Rijk en de daaropvolgende volksverhuizingen ging ook een groot gedeelte van de pottenbakkerstechniek verloren. Die laatste stond nochtans bij de Romeinen op hoog niveau. Tot de vroegste pottenbakkerscentra die daarna in het Rijnland ontstonden, behoorde Langerwehe.Hier werd sinds de 11de-12de eeuw keramiek geproduceerd en vanaf de 14de eeuw ook steengoed.

De pottenbakkers van Langerwehe beperkten zich echter tot gebruiksvoorwerpen. Bekend zijn de "Baaren", grote voorraadpotten met een brede rand waarin men groente, zuurkool, eieren in zoutwater en andere voorraden bewaarde. Ze dienden ook als botervat. Vele „Baaren“ zijn met wapenschilden versierd. Daarom noemt men ze „Schilderbaaren“.

Grijsblauwe barok

Rond het jaar 1590 verhuisden verschillende pottenbakkers van Raeren naar het Westerwald (Duitsland). Waarschijnlijk was de concurrentie in Raeren te groot. Ze stichtten er samen met de familie Knütgen uit Siegburg en de familie Remy uit de Elzas de pottenbakkerij van het Westerwald. Vandaag nog treft men daar familienamen van pottenbakkers uit Raeren aan. Het aardewerk van het Westerwald is overwegend grijsblauw en kwam tot volle bloei in de 17de eeuw tijdens de barok, terwijl andere pottenbakkerscentra in steeds grotere financiële moeilijkheden kwamen. Ook vandaag nog produceert men in het Westerwald het traditionele steengoed.

Wit als porselein

De grootste concurrenten van de Raerense pottenbakkers waren die van Siegburg ("Ulner"). Daar werd al sinds de 14de eeuw steengoed
met gewelfde voeten geproduceerd. De pottenbakkers van Siegburg werden van bij het begin af aangemoedigd en gesteund door de machtige abdij van de stad. Voor de bloei van Siegburg speelde de nabijheid van de stad Keulen, als belangrijk handelscentrum, een aanzienlijke rol. De klei van Siegburg bestaat voor een groot deel uit kaolien en is daardoor fijnkorrelig en witbakkend.

In de 16de eeuw maakten de pottenbakkers van Siegburg kunstzinnig versierd vaatwerk. De populairste vorm was de "Schnelle". Het vaatwerk werd niet met zout geglazuurd, aangezien dit de fijne lijntjes van de versieringen zou bedekken. De eventuele glans die men ziet, werd veroorzaakt door het zout in de asse. Het aardewerk van Siegburg sterft reeds begin 17de eeuw uit.

Baardmannen met tijgerglazuur

Vanaf het midden van de 15de eeuw werdin de stad Keulen zoutgeglazuurd aardewerk gemaakt. De pottenbakkers waren onderworpen aan de invloed van de hoogstaande kunst van de gotiek en de renaissance te Keulen. Ze vervaardigden al vroeg kunstig versierd vaatwerk.In het midden van de 16de eeuw moesten de pottenbakkers wegens het grote brandgevaar veroorzaakt door hun ovensde stad uit. Ze verhuisden naar Frechen waar ze verder produceerden. Het meest geliefde motief op het aardewerk van Keulen en Frechen was de baardman in verschillende varianten. Ook acanthusbladeren en smalle schriftbanden kwamen veel voor. Het steengoed van Keulen-Frechen was overwegend bruin en verschilt van het Raerense steengoed door zijn vorm en door de "getijgerde" zoutglazuur, die ontstond door het bijvoegen van bijzondere engoben.